Gespeend
Ze heeft net onder de boom als danseres een mooie, gekleurde speen gevonden, en is nu opeens helemaal geen danseres meer en durft ook niet meer voorbij die dikke meneer met zijn vlezige kop die alsmaar herhaalt wat haar moeder vanaf de brug van de Stoofsteeg ook al naar haar staat te schreeuwen; dat ze niet aan die speen mag komen, dat ze hem niet mag oprapen en dat ze hem niet in haar mond mag stoppen. Terwijl de ontkenning als jeuk vanuit haar tenen tot aan haar kruin kronkelt en knopen maakt in haar maag, waardoor ze vreselijk moet huilen, blijft ze heen en weer lopen tussen de speen en de stomme lui die haar verbieden. Het is alsof haar handen niet meer van haarzelf zijn en haar beentjes worden stram gemaakt door de stijve gebaren van die grijnzende, zwarte ouwe lui. Dat het zulk mooi weer is voelt ze niet meer. Alles is kapot gezegd en gedaan. Ze heeft het koud nu en is woedend omdat iedereen zien kan dat ze helemaal niet al een grote meid is. Ze wil dat alles een droom is en dat ze wakker wordt: Weer als danseres natuurlijk, want alleen dat is eigenlijk echt waar.