Pijngenot


Gevoeligheid vraagt een hoge graad van zachtheid en broosheid; oogbollen, trommelvliezen, smaakpapillen en uiteinden van zenuwstrengen die culmineren in het uiterst tere hersenweefsel. Niet alleen zachtheid en broosheid zijn hier karakteristiek, maar ook vergankelijkheid. Er schijnt geen doeltreffende manier te bestaan om de teerheid en vergankelijkheid van levend weefsel te verkleinen zonder tegelijk de levenskracht en de gevoeligheid ervan te verminderen. Als we intens willen genieten, moeten we ook intense pijn incalculeren. Het genot hebben we lief, en we haten de pijn, maar het blijkt onmogelijk de twee van elkaar te scheiden. Het ziet er in feite naar uit dat ze elkaar op de een of andere manier wel moeten afwisselen, want ononderbroken genot is een prikkel die óf vervlakken moet óf toenemen. En de toename zal óf de zintuigelijke centra afstompen met haar wrijving, óf omslaan in pijn. (Alan W. Watts, 1951)