3.
Vieren, (vierde, heeft gevierd) (onoverg.) 1(veroud.) vuur of vuren ontsteken, bep. Als signaal, of als feestbetoon; vreugdevuren branden; -licht geven; gloeien; weerlichten:
het viert in het westen; ook voor het lichten van de zee.
uit: van Dale, deel S-Z